vrijdag 11 februari 2011

Symposium dat staat als een huis


Symposium ‘Gezondheid bevorderen’ in Leiden – 12 november 2010

Een bijzonder rijke dag was het derde symposium van het lectoraat Antroposofische Gezondheidszorg aan Hogeschool Leiden op vrijdag 12 november 2010 over ‘Gezondheid bevorderen’ (zie ook ‘Een terugblik’). Nu zijn we niets anders gewend – we worden in Leiden elke keer echt verwend – maar deze keer had het symposium echt een meerwaarde. Niet zozeer doordat het in de nieuwe aula, niet meer bij de ingang, maar aan de achterzijde van het gebouw, werd gehouden, of doordat er tussendoor steeds een verrassende opmaat gezamenlijk door vader Adriaan Bekman op bassaxofoon en dochter Michaela Bekman met euritmie werd verzorgd. Hoewel dat ook al kleine pareltjes waren! Misschien waren het de internationale sprekers: Bengt Lindström uit Finland, Max Moser uit Oostenrijk en Annette Weisskircher uit Duitsland. Maar ook de inbreng van Peter Kooreman en Erik Baars zelf mocht er zijn. De eerste vier genoemden zijn allemaal professor, Erik Baars doctorandus (het complete programma vindt u hier). Hoe het ook zij, dit symposium stond als een huis.

Bengt Lindström, die je bijna wel een hoogleraar Salutogenese kunt noemen, gaf een overzicht van al zijn weten op dit gebied. En dat was veel. Zo ging het over de capaciteit om hulpbronnen van gezondheid aan te boren en te gebruiken. Daar zijn we niet op gericht, alleen op het wegwerken van ziekte. Hij noemde het een levenshouding: vind je eigen bronnen, op verschillende niveaus, beginnend met je eigen gevoel. Ook schetste hij de vijf hoofdproblemen: roken, gebrek aan beweging, ongezond eten, alcohol en mentale problemen. Hij is mede-auteur van het nog te verschijnen boek The Hitchhiker’s Guide to Salutogenesis.

Max Moser, van de Universiteit van Graz, bestudeert de ritmen in de biologie: chronobiologie. Hij had een buitengewoon interessant verhaal. Anders dan Lindström, die vooral achter zijn laptop zat om zijn Powerpointpresentatie maar goed over het voetlicht te krijgen, maakte hij direct contact met de zaal. Probleem hier was weer de verstaanbaarheid: als een Duitstalige in het Engels begint te spreken, moet je dubbel je oren spitsen. Het mooie was dat Moser met zulke concrete voorbeelden kwam. Na een algemeen verhaal over ritmen en het belang van slaap, kwam hij op onderzoek waaruit bleek dat vrouwen die in ploegendienst werken een grotere kans op borstkanker hebben. En nog sterker was zijn onderzoek naar euritmietraining, compleet met koperstaven, voor bouwvakkers om ongelukken te verminderen. Dat werkte bijzonder goed, wat vooral na twee maanden bleek uit de kwaliteit van hun slaap. De ongevallen namen evenredig af: van vijf tot zelfs nul procent. Het onderzoek werd uitgebreid naar 85 bouwbedrijven: 50% minder ziektes, 25% minder ongevallen. De conclusie van Moser: chronobiologie is net zo belangrijk als fysieke en psychische gezondheid. Het tijdsorganisme van de mens is van grote (en misschien wel beslissende) invloed.

Erik Baars ging in zijn bijdrage op dit thema door: je moet veel dynamischer gaan denken, niet alleen in termen van óf ziek óf gezond, maar in ritmen, in de tijd. Je lichaam is een organisme dat zich constant volledig vernieuwt. Hij kwam uit op het stimuleren van de zelfregulering, op drie niveaus: fysiek, psychosociaal, betekenisgevend. En ook hij kon hierbij concrete voorbeelden leveren. De behandeling van ontsteking en koorts bijvoorbeeld; bij ziektebestrijding worden gewoonlijk koortswerende en andere antimiddelen gebruikt. Maar onderzoek naar koorts en kanker en koorts en allergie leert dat koorts een vorm van zelfregulatie is. De antroposofische bijdrage is dan weinig koortswerende middelen te gebruiken, maar wel goede begeleiding te bieden. Ook haalde hij het voorbeeld van hooikoorts aan, en misteltherapie. Dus de focus op zelfregulatie, maar dit zal nog wel verder moeten worden uitgewerkt.

Vervolgens was de beurt aan gezondheidseconoom Peter Kooreman, die samen met Erik Baars in juni 2010 een verkennend onderzoek publiceerde naar antroposofische behandelingen (zie ‘Antroposofische zorg goedkoper’). Hij voelde zich als econoom een beetje een vreemde eend in de bijt, tussen al deze gezondheidszorgmensen. Maar met zijn vraag ‘is antroposofische gezondheidszorg kosteneffectief?’ leek hij mij hier juist perfect op zijn plaats. Hij stelde dat hierbij goed regulier wetenschappelijk onderzoek hard nodig is. Maar dan moeten de kosten en baten wel in samenhang worden bezien, met een brede biografische blik daarop. Hiervoor zijn adequate gegevens nodig, en de grootste zorgvuldigheid bij de statistische analyse. Een voorbeeld van hoe het niet moet, was voor hem het nieuws in dagblad Trouw van 14 februari 1992, waarbij uit gegevens van ziekenfonds Spaarneland werd geconcludeerd: de kosten van antroposofische gezondheidszorg liggen lager. Die conclusie had op basis van de beschikbare gegevens nooit getrokken mogen worden.

Kooreman gaf een illustratief voorbeeld van met welke gegevens je idealiter allemaal rekening zou moeten houden bij de samenhang tussen kosten en baten. Maar in de praktijk zijn die heel lastig te verkrijgen, toonde hij aan bij zijn eigen onderzoek en bij een recente Zwitserse studie (zie ook ‘Zwitserse studie kosteneffectiviteit complementaire behandelwijzen’).

Een bijzonder probleem stipte Kooreman hierbij nog even aan: wat behelst antroposofie eigenlijk? Hij is verbonden aan de Universiteit van Tilburg, die bij bovengenoemd onderzoek grote welwillendheid toonde. Maar als je verder wilt, moet wel duidelijk zijn waarover het gaat. Iedereen weet wat acupunctuur en homeopathie is, heeft daar een idee bij. Maar dat is niet zo bij wat antroposofie is. Die horde moet nog worden genomen en zou het in gang zetten van groot onderzoek zeer vergemakkelijken.

De laatste lezing was voor rekening van professor Annette Weisskircher, zij sprak over ‘Gesundheitsförderung in der Eurythmietherapie’. Zij is verbonden aan de Alanus Hochschule für Kunst und Gesellschaft, waar sinds 2003 erkenning voor deze studierichting bestaat. Sinds 2007 is er zelfs een Master euritmie. Er bestaan bij de euritmiestudie vier richtingen: Bühneneurythmie, Eurythmie in sozialen Arbeitsfeldern, Eurythmiepädagogik en Eurythmietherapie.

Weisskircher vertelde over haar onderzoek naar hooikoortsbehandeling met euritmietherapie. Ik kon me echter niet aan de indruk onttrekken dat deze studierichting, in ieder het geval het onderzoek ernaar, nog in de kinderschoenen staat. Dan hebben we in Nederland in de afgelopen jaren toch al heel wat stappen meer gemaakt! Waarbij concreet gezocht wordt naar een optimale uitwisseling tussen theorie en praktijk. Nu is euritmie wel een moeilijk onderzoeksgebied, lastig om concreet te maken. Hier werd bovendien nog zo uitgegaan van de bewijsvoering voor wat Steiner bijna honderd jaar geleden bij een bepaalde gelegenheid te berde heeft gebracht. Niet verkeerd, maar daarmee begeef je je wel in een moeilijke positie. Maar zoals Duitsers eigen is, wordt er heel grondig en intensief aan gewerkt, dus wie weet wat er nog uitkomt!

Michel Gastkemper

Geen opmerkingen:

 
Site Meter