Deze column gaat over het begrip ‘kwaliteit van Bestaan’, maar het duurt even voordat ik daar ben, want ik begin heel ergens anders, te weten bij de vraag wat antroposofische zorg bijzonder maakt. Dat deze vraag in antroposofische kring vaak wordt gesteld, heeft op zichzelf niets met antroposofie te maken, maar met het karakter van een identiteitsgebonden visie. Zorgaanbieders die zichzelf als ‘christelijk’ afficheren, staan voor precies dezelfde vraag. Sterker nog, de vraag is ook niet specifiek voor zorg, want ze geldt bijvoorbeeld ook in het onderwijs. In zoverre een identiteitsgebonden visie het hele bestaan omvat, geldt ze voor alle levensterreinen. Bijvoorbeeld ook voor de ethiek. Wat maakt ‘christelijke ethiek’ anders dan andere ethiek?
Omdat ik met deze laatste vraag vertrouwd ben, weet ik dat er in principe twee soorten antwoorden zijn. De eerste zegt dat ‘goed’ voor christenen precies hetzelfde inhoudt als voor andere mensen. Dit antwoord relativeert dus het ‘eigene’. Het tweede antwoord zegt dat christenen zich in hun antwoord laten leiden door de boodschap van het Evangelie. Dit antwoord benadrukt het eigene van de bijzondere bron waarnaar wordt verwezen.
Precies dezelfde onderscheiding kan ik maken in de antwoorden die in antroposofische kring worden gegeven. ‘De vraag wat antroposofische zorg onderscheidt is niet belangrijk; het gaat erom dat het goede zorg is.’ Dat is het eerste antwoord. Het tweede antwoord zegt: ‘Antroposofische zorg laat zich leiden door een bijzondere mensvisie die is ontleend aan de filosofie van Rudolf Steiner.’
In het onderzoek voor de Bernard Lievegoed leerstoel dat we aan de Vrije Universiteit in Amsterdam uitvoeren, speelt het begrip ‘Kwaliteit van Bestaan’ een belangrijke rol. In dat onderzoek komt de naam van Rudolf Steiner nergens voor, zelfs de term ‘antroposofie’ zult u niet in de stukken aantreffen. Toch kan ik aan de hand van het begrip ‘Kwaliteit van Bestaan’ laten zien dat de herkomst van wat we in dat onderzoek doen onmiskenbaar is.
In de zorgsector in Nederland wordt een theorie over ‘Kwaliteit van Bestaan’ aangehangen, die afkomstig is van de Amerikaanse onderzoeker Bob Schalock. Deze theorie wordt ingezet om te kunnen onderzoeken wat zorgsystemen bijdragen aan de kwaliteit van bestaan van hun gebruikers. Samen met andere onderzoekers heeft Schalock een theorie ontwikkeld die quality of life inventariseert in acht domeinen. Als je mensen waar ook ter wereld vraagt wat ze belangrijk vinden voor een goed bestaan, dan blijken ze antwoorden te geven die goed vergelijkbaar zijn. Ze laten zich rubriceren in domeinen als ‘lichamelijk welzijn’, ‘psychisch welbevinden’, ‘sociale relaties’, enzovoort.
Een van de acht domeinen die Schalock c.s. hebben geïdentificeerd, heet ‘ontwikkeling’. In de hele wereld blijken mensen het belangrijk te vinden dat ze hun talenten ontwikkelen. Dit is op zichzelf niet opmerkelijk. Wel opmerkelijk is dat je vanuit een antroposofische visie direct ziet dat dit een merkwaardige opvatting is. Hoezo is ‘ontwikkeling’ te kenschetsen als een apart domein? Zodra je de vraag eenmaal hebt gezien, wordt duidelijk dat de gevestigde theorie over ‘Kwaliteit van Bestaan’ iets statisch heeft. Ze lijkt te zeggen dat je voor de verschillende domeinen kunt beschrijven wat men in een bepaalde samenleving, of in een bepaald zorgsysteem, aan kwaliteit van bestaan heeft gerealiseerd, zonder daarbij te vragen naar de innerlijke krachten van de betrokken personen.
De betekenis van de antroposofische visie op goede zorg, wil ik maar zeggen, vereist niet dat je daarvoor iets expliciet ‘antroposofisch’ definieert. Je kunt volstaan met vragen stellen bij datgene wat in de zorg algemeen wordt aanvaard. Hoe beter je dat doet, hoe groter de impact van deze visie op het algemene begrip van ‘Kwaliteit van Bestaan’, ook al wordt die visie niet als zodanig gearticuleerd.
Hans Reinders
Geen opmerkingen:
Een reactie posten