Over de betekenis van verbinding in de zorg
Verslag symposium 17 juni 2010, 16.00-21.00 uur
De middag wordt ingeleid door Hans Reinders (Bijzonder Hoogleraar Bernard Lievegoed Leerstoel, VU Amsterdam) die een sleutelrol heeft gespeeld in de organisatie en coördinatie van dit symposium. Hij verduidelijkt als introductie de relatie tussen de ruimte voor ontwikkeling en de inzet van verbinding (een veelvoorkomend thema binnen de antroposofie). Om deze dag een diverse inhoud te geven heeft hij enkele sprekers gevraagd om de volgende stelling leidraad te laten zijn voorhun bijdrage:
‘Als je je als hulpverlener / medewerker verbindt met iemand / de cliënt, kom je dingen te weten die je anders niet te weten komt.’
De sprekers:
– Astrid van Zon, directeur Rozemarijn
– Erik Beemster, directeur Queeste
– Marjanke de Jong, biografie-therapeute
– Karen Wuertz, cultureel antropoloog / onderzoekster
– Lydia Helwig Nazarova, bestuurder
Astrid van Zon, directeur Rozemarijn (Raphaëlstichting)
Vertelt over haar ervaringen als leidinggevende
Het werken met kinderen die verstandelijke beperkingen hebben maakt duidelijk dat dit van invloed is op de mate van verbinding. Met enkele voorbeelden en anekdotes wordt duidelijk hoe lastig het is om met deze kinderen in verbinding te komen. Het vraagt een vergroten van het inzicht in wat iemand nodig heeft. Hoe kun je iets aanreiken dat een ander tot activiteit aanzet, tot betrokkenheid? Het gaat hierbij om het hoe, en niet om het wat. Astrid van Zon draagt twee thema’s aan: het zelf tevoorschijn komen en het inlevend waarnemen.
Het eerste gaat uit van een actieve, stemmingsvolle interesse bij de ander. Verbinding betekent dan in het moment van de zorgpraktijk in interactie komen zodat ontmoeting plaats vindt; een wisselwerking, gestoeld op een actieve aanwezigheid. Hierdoor kan zowel de ander als jijzelf tot verschijning komen en komt er een proces van herkennen en erkennen op gang.
Het tweede beschrijft de moed en het vermogen om op onderzoek uit te gaan, ook bij jezelf. Een ware wisselwerking komt in de eerste plaats tot stand door de wil om je te verbinden met het kind. Dit lukt niet zonder ook naar jezelf kijken. Daarvoor is het inlevend waarnemen een middel, de grote oefening in werkelijk kijken. Wat gebeurt er in jezelf en wat betekent de werk- of zorgrelatie voor jou en de ander?
Dit samen leren brengt een nieuw soort verbinding tot stand; voor alle medewerkers een kunst op zich, ook voor een leidinggevende, aldus Van Zon. Als afsluiter wordt Joseph Beuys aangehaald die spreekt over actieve verbinding als voorwaarde voor het kunstenaarschap waarbij het credo geldt: ‘In ieder mens schuilt een kunstenaar!’
Erik Beemster, directeur Queeste (ambulante psychiatrie, Raphaëlstichting)
Vertelt over het belang van heelheidsontwikkeling en hoe dit vorm kan krijgen.
Voor zijn werk noemt Erik Beemster het beoordelen wat een cliënt nodig heeft een van de essenties. Vaak ligt volgens hem het antwoord op iedere zorgvraag in de queeste besloten. Om te weten welke bestaande kwaliteit er is, gaat hij per definitie uit van mensen en niet van nummers. Zorg is immers nuttig en nodig. Het bewijs hiervoor is volgens hem de hele mens met geest, ziel en lichaam.
Zo ontpopt zich het begrip heelheidsontwikkeling. Hoe kan een mens weer heel worden als er geen sprake is van verbinding? In het werkproces is het hoofddoel om de ander tot innerlijke volkomenheid te laten komen. De invulling en richting van zijn werkproces heeft Erik Beemster o.a. gevonden in verschillende werken van zowel religieus-filosofische als praktisch georiënteerde aard. Hij licht in het bijzonder het begrip ‘Precensing’ toe als mogelijke uitleg of methode voor het (mogen) uitgaan van de geestelijke wereld in het werk. Het uitgangspunt hierbij is dat je met een open geest (imaginatie), een open hart (inspiratie) en een open wil (intuïtie) mogelijk iets af kunt lezen en zo meer te weten kunt komen.
Hij sluit af met een voorbeeld van het inzetten van meditatie voorafgaand aan een werkgesprek waarbij ‘Precensing’ het doel is, zoals in feite bij ieder gesprek. Beemster ervaart dat, als je deze methode werkelijk toepast, het minder noodzakelijk blijkt om van tevoren te bedenken hoe je het gaat doen of wat je gaat zeggen. Je kunt op een andere manier een gesprek ingaan, omdat je uitgaat van de liefde in ieder mens. De kunst is daar dan bij te blijven.
Marjanke de Jong, biografie-therapeute
Vertelt over de vraag van een cliënt met slaapstoornis en stressproblematiek
Een man komt op een therapiebespreking om een behandeltraject te bespreken. Aanleiding is het hebben van slaapproblemen. Het gesprek met de therapeuten verloopt niet makkelijk en op de vraag of hij iets over zijn biografie wil vertellen, gooit hij zijn boekwerk op tafel. Een handeling waarbij iemand in feite zijn leven weggeeft, zonder de vraag te stellen of iemand het wil lezen.
Ondanks dat er bij Marjanke de Jong in de dagen daarna een beeld ontstaat (in haar geval een huis op een zandvlakte zonder ramen en deuren met kleine hond die daar snuffelde), blijft het onduidelijk wat te doen, mede omdat de man ook al heel veel geprobeerd had. Voor haar komt het antwoord op de hulpvraag eigenlijk via een andere patiënt die haar teruggaf: ‘Sinds ik met jou aan de levensloop werk, slaap ik zo goed.’ Het structureel met elkaar werken en per levensfase naar de ontwikkeling kijken, had blijkbaar een effect op de slaap. Hier legt ze een verbinding naar de man en de mogelijkheid dat biografie-therapie een sleutel voor hem zou kunnen zijn.
Kort daarop belt de man uit eigen beweging om een afspraak te maken en ze gaan enthousiast aan het werk. Hij kan tijdens deze sessies niet goed in gesprek komen, maar vertelt wel het hele uur en geeft gemakkelijk antwoord op de vragen. Ook maakt hij schema’s van zijn slaapritmes die telkens met enige schrik worden ontvangen.
Na een half jaar consequent samenwerken vraagt hij of Marjanke deze schema’s nog wil ontvangen. Zij antwoordt dat zij eigenlijk niet begrijpt waarom de man niet slaapt. Hierop geeft hij aan dat het inderdaad al iets beter gaat. Uiteindelijk volgt een moment waarop hij zegt het te weten. Het ontbreekt hem aan eigenwaarde; hij dacht altijd dat hij iets niet goed doet. Nu is er naar hem geluisterd waarbij geen kritiek is gegeven. Hij beseft dat hij het wel goed gedaan heeft en ervaart zichzelf als heel. Als hij nu onrustig in bed ligt, maakt het idee dat er elders een vorm van rust bestaat hem weer rustig. Zo is hij zelf een sociale verbinding aangegaan, na een traject waarin het begrip verbinding hem in alle volheid is aangereikt.
Karen Wuertz, cultureel antropoloog / onderzoekster
Vertelt over haar ervaringen op zowel een reguliere instelling als een antroposofische instelling waar zij onderzoek heeft gedaan.
Dat je ook heel veel kunt leren over verbindingen als dingen niet goed gaan, blijkt op een van de onderzoekslocaties. Waar de eerste plek, een antroposofische instelling, vooral mooie ervaringen oplevert om te noteren, is de tweede plek, een huis waar jong volwassenen wonen met autisme, gevuld met personeel dat aangeeft moeite te hebben met het aangaan van verbindingen. Wel leeft de overtuiging dat fouten er zijn om te herstellen, en daarmee ook verbroken relaties. Het bijzondere is dat de twee plekken werken als elkaars tegenbeeld en daarmee een heel nieuw beeld opleveren.
Voorbeeld 1
We zien Marijke. Ze zit in een rolstoel. Haar begeleidster vraagt haar of ze een stukje wil lopen. Nee, ze heeft geen zin, maakt geen aanstalten. Uiteindelijk gaan ze toch op pad en ze lopen een ronde langs de keuken. Ze heeft de smaak te pakken, mede door de geluiden en de geuren. Onderweg maken ze van alles mee en op de drempel van de keuken hebben ze samen veel plezier. De begeleidster moet behoorlijk tegengewicht geven, een flinke fysieke inspanning. Ook volgt een stap over de drempel. Vanuit het onderweg zijn wordt Marijke geholpen om telkens de volgende stap te zetten.
Voorbeeld 2
Daar staat Ernst, een van de allermoeilijkste cliënten. Hij heeft veel behoefte aan voorspelbaarheid en veiligheid. Soms verliest hij dit totaal en rent hij in zijn kamertje heen en weer, doodsbang. Hij eist van twee begeleidsters om op een stoel te gaan zitten. Driftig gebaart hij dat ze plaats moeten nemen. Ook de begeleidsters zijn bang, waardoor er geen verbinding tot stand komt. Ze gaan uiteindelijk weg, want Ernst moet eerst maar even kalmeren. Hij gaat helemaal uit zijn dak, zet zijn handen tegen de deurpost en zwiepte keihard heen en weer op de drempel, in totale machteloosheid.
Deze twee drempelbeelden introduceren het concept ‘tussenwereld’, een plek van ontmoeting en onderzoek. Voorbeeld 1 schetst een situatie waarin de tussenwereld een zone is om te zoeken naar hoe te ondersteunen. Voorbeeld 2 maakt duidelijk dat Ernst hier in een niemandsland verkeert, alleen in zijn autisme, waarbij hij geen link heeft naar de tussenwereld.
De opdracht op de tweede plek was om verbinding tussen de autistische wereld (cliënten) en de gewone wereld (begeleiders) tot stand te brengen. In het voorbeeld is sprake van separatie, waarbij de tijd ervoor en erna bekeken wordt. De separatie zelf is in het werkproces echter geen onderzoeksonderwerp meer. Niemand heeft oog voor de mens die daar alleen zit, maar ook niet voor de begeleidsters en hun emoties.
Beide situaties maken de functie van de tussenwereld zichtbaar: ruimte creëren voor ontmoeting vanuit ieders eigenheid. Een wederkerig proces waarin zowel de zorgverlener als de cliënt iets komt brengen. Je nodigt de ander uit en gaat tegelijkertijd bij jezelf op zoek waarmee vrijheid in het hele proces gewaarborgd blijft.
Lydia Helwig Nazarova, bestuurder
Vertelt over ontwikkelend besturen en over de betekenis van het faciliteren van verbinden in de zorg.
Taal is in feite het voertuig van de betekenis. Als je nauwkeurig let op woorden als cliënt, product, very intensive care, zorg, flippen, opstarten en dergelijke, dan worden deze met het grootste gemak gebruikt. Vaak is angst hierbij geen onbekende motivator en vanuit angst is het hoe dan ook lastig verbinden. Je verbinden lukt als je innerlijk verbonden bent met jezelf, je eigen geschiedenis, je principes en waarden en je drijfveren. Vanuit dit proces ga je je eigen waarden onderzoeken.
Een bestuurder die zich met de core business van zijn/haar organisatie verbindt, krijgt meer te zien en is daardoor beter in staat de verborgen kwaliteiten en mogelijkheden van de primaire processen te faciliteren en in te schatten welke beweging het geheel in samenhang dient te maken. Stel daarom je organisatie voor als een menselijk lichaam: Waar voel je vitaliteit? Waar voel je pijn?
Vaak is er sprake van veel en onaffe pijn, veel negeren, enzovoort. Gaandeweg ontstonden er voor Lydia Helwig Nazarova tien verbindende principes van een bestuurder:
– Beschouwt het lichaam als organisch geheel
– Luistert en heeft gevoel voor de taal als voertuig van betekenissen
– Registreert en maakt scans
– Gaat op zoek naar gedeelde ervaringen
– Weet gemaakte en ervaren werkelijkheid te verbinden
– Voelt, denkt, wil en deelt (communiceert)
– Weet zich wederkerig afhankelijk
– Heeft het lef om niet te weten, te onderzoeken en vragen te stellen
– Is zich bewust van de rol ten dienste van de core business
– Gaat een relationele en geestelijke verbinding aan met alle stakeholders
– Is voorbeeld en navigator
Met deze principes is er heel wat te bereiken op gebied van het organisatieprincipe, het ontmoeten en een optimale samenwerking.
***
De presentaties leveren steeds dankbare bijdragen uit het publiek, die ook vervolg krijgen aan de verschillende tafels waar onderling ideeën en ervaringen uitgewisseld worden. Hans Reinders kijkt terug op een geslaagde dag en spreekt zijn dankbaarheid uit naar alle aanwezigen. Er is genoeg waardevols om mee te nemen op de zoektocht naar wat verbinding in de zorg nu eigenlijk is en hoe je hiermee omgaat. Hij hoopt dat de deelnemers verbinding zo gaan ervaren dat zij de kracht ervan verder tot ontwikkeling brengen. Tot slot ontvangen de sprekers een persoonlijke attentie van Bert Vroon, voorzitter NVAZ, die de dag besluit met eveneens een hartelijk dankwoord.
Linda te Wierike
.